Kan ik in tijden van meervoudige crisissen toch schrijven over het plezier van mijn werk? Ik vraag het me af, wandelend langs het Brussels kanaal. Het water trekt een lijn door de stad, een lijn die ik vaak volg en ook veelvuldig kruis. Een lijn die eenden, ganzen en reigers begeleidt, maar ook vaak een uitvalsbasis vormt voor mensen zonder dak boven hun hoofd. De zon schijnt en het is mijn verjaardag.
Ik wandel, want ik wil zo meteen de tijd nemen om met andere ogen te kijken naar een plek die ik ondertussen zo goed ken. Een plek in beweging. De Citroëngarage die straks KANAL wordt. Vandaag verplicht het protocol mij om mijn voeten en hoofd te beschermen met de gepaste uitrusting en moet een geel hesje mijn zichtbaarheid garanderen. Ik wandel door de grote poort naar binnen en ondanks de veiligheidsoutfit blijf ik een buitenstaander, een ogenschijnlijke nietsdoener. Reeds na een aantal stappen sta ik stil. Ik kijk omhoog. De uitgestrekte dakramen worden langzaam gevuld met nieuw glas. Het is troebel en filtert de aanblik van de hemel. Honderd meter verder opent de andere poort naar de drukke baan, waar auto’s aanschuiven om de stad binnen te rijden. Zo vaak hebben we gesproken over dit horizontale museum, deze uitgestrekte publieke ruimte, waar mensen langs alle zijden kunnen binnenstromen. Zullen ze het ook doen?
Ik duw mezelf een helling op naar de eerste verdieping. De geluiden van de vele werktuigen versmelten tot de vogels en het water uit een voorstelling van Radouan Mriziga. De bewegende lichamen van de werkmannen worden deel van een performance. Het grote schuifraam staat open en leunend op de balustrade kijken mensen naar het kanaal.
Langs de smalle passerelle met het trapje – mijn hesje schuurt tegen de bakstenen muur – loop ik verder naar de showroom. Ik draai me om en kijk terug, de lange fabrieksruimte in. Even wordt alles stil. Nog een paar passen en doorheen de hoge glazen gevel van de showroom zie ik de stad. Beneden lopen mensen af en aan door de open guillotineramen. Een man met een zwartgevlekte witte hond kijkt omhoog. Hij heft zijn arm ter begroeting. Mijn vriend Benoît. Ik geef hem een teken vanaf het hoge balkon, we gaan samen koffiedrinken.
Ik slenter naar beneden en zie dat de balken en de plafonds worden geschilderd. Mijn ogen blijven haperen waar Sarah Smolders’ kleuren elkaar ontmoeten. Ik koop een taartje voor mijn vriend die er geen lust, gewoon omdat het er feestelijk uitziet. Mijn verjaardag wordt een ode aan de vriendschap, de lenigheid van de bouwvakkers, de muziek van het harde werk. Ik weet dat architectuur wel een verschil kan maken en een verschil zál maken. En dat de verbeelding van de architect ook politiek is.
An Fonteyne
Architect en director bij noAarchitecten
Professor of Affective Architectures, ETH Zurich
De pen wordt doorgegeven aan Jolien Naeyaert, architect en beeldend kunstenaar.