De norm NBN S 01-400-1 ‘Akoestische criteria voor woongebouwen’ definieert de vereisten voor afgewerkte gebouwen op het vlak van lucht- en contactgeluidsisolatie. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een grondig herziene versie van deze norm. Het bepalen van de geluidsisolatie is een complexe materie. Daarom publiceert het WTCB eind 2021 een Technische Voorlichting die oplossingen aanbiedt in de vorm van bouwconcepten. Omdat het gewicht van een betonnen bouwelement indicatief is voor zijn akoestische prestaties, zullen de betongerelateerde bouwconcepten aangeven welke oppervlaktemassa de vloeren en muren moeten hebben.
De trillingen in de bouwdelen verspreiden zich enerzijds rechtstreeks naar de lucht van de naburige ruimtes – de zogenaamde directe geluidstransmissie (D). Anderzijds kunnen ze ook doorgegeven worden via de verbindingen van de bouwdelen. Dit heet flankerende geluidstransmissie (F). De geluidstrillingen van de lucht in een ruimte worden aan andere ruimtes doorgegeven via de omringende bouwdelen. Als de bouwdelen rechtstreeks aan het trillen gebracht worden, spreken we van contactgeluid (bijvoorbeeld loop- en klopgeluiden). Het isoleren van lucht- en contactgeluiden vergt een verschillende aanpak. Om bouwdelen te isoleren tegen contactgeluidstransmissie is meestal een trillingsdempende laag nodig.
Omdat het voor luchtgeluid moeilijker is om zware bouwdelen te doen trillen dan lichte, kan deze bron van geluidsoverlast eenvoudig bestreden worden door het gewicht van het bouwelement te vergroten. Bovendien moeten we vaststellen dat het gros van de geluidsoverdracht via de vloer verloopt. Daarom speelt vooral het gewicht van de vloer(opbouw) een belangrijke rol bij de bepaling van de grootte van de luchtgeluidsoverdracht tussen verschillende ruimtes.
In akoestische bouwconcepten wordt veel belang gehecht aan de minimale oppervlaktemassa van de vloeropbouw. Uit de vele simulaties en berekeningen die eraan voorafgingen, blijkt dat dit een doorslaggevende maat is voor het bereiken van het gewenste of vereiste geluidverzwakkingsniveau. Voor de betonbouwconcepten kan de geluidsverzwakking verder verbeterd worden door het gewicht van de muren te verhogen of – bij toepassing van lichtere metsel-stenen – tussenliggende akoestische muurstroken te plaatsen.
Onderstaande tabel bundelt de richtwaarden voor de minimale diktes van de delen van de vloeropbouw bij gebruik van holle vloerelementen. De vermelde oppervlaktemassa van de draagvloer is de waarde inclusief de eventuele druklaag en de uitvullaag onder de trillingsdempende tussenlaag van de zwevende dekvloer. Om de gewenste minimale oppervlaktemassa te bekomen, zijn meerdere combinaties mogelijk.
Voor breedplaatvloeren kan de gewenste oppervlaktemassa eenvoudig omgerekend worden naar een minimale dikte van de breedplaten plus de opstortlaag en de uitvullaag. De uitvullaag is dikwijls een dekvloer uit zand-cement met een volumieke massa van 2000 kg/ m³. Voor het beton van de breedplaten en de opstortlaag wordt gerekend met een volumieke massa van 2500 kg/m³.
Incorrecte dimensionering (onvoldoende isolatiewaarde van de elastische tussenlaag …) en foutieve plaatsing van de zwevende dekvloeren (ontbreken van een soepele voeg tussen plint en vloertegels, onzorgvuldige plaatsing van de elastische laag …) is problematisch voor zowel de lucht- als de contactgeluidsisolatie. Als de plaatsing van akoestische muurstroken vereist is, moet deze onder – en eventueel boven – alle dragende wanden voorzien worden. Druksterkteproeven hebben aangetoond dat het gebruik van akoestische muurstroken tot een druksterkteverlies van het metselwerk kan leiden, afhankelijk van het type blok, het type muurstrook en van het al dan niet voorzien van een mortellaag tussen de muurstroken en de eerste laag blokken. De stabiliteit van dragende wanden op muurstroken moet daarom op voorhand bestudeerd worden door een studiebureau.