Het coronavirus en de maatregelen van de overheid om de verdere verspreiding van het virus tegen te gaan, hebben ingrijpende gevolgen voor de economie en voor ondernemers. De toekomst oogt bovendien onzeker. Misschien wordt de ‘anderhalvemetereconomie’ wel de nieuwe werkelijkheid? De coronacrisis heeft ook een ernstige impact op de uitvoering van aannemingswerken. Veel (onder)aannemers die hun contractuele verplichtingen niet kunnen nakomen, zullen verwijzen naar de coronacrisis. Het zal dan aan de rechtbank zijn om per individueel geschil na te gaan of er effectief sprake is van overmacht.
Pacta sunt servanda. De regel is dat overeenkomsten de partijen tot wet strekt. Als een contract niet correct wordt nageleefd en de oorzaak van deze niet-uitvoering in een fout of nalatigheid van een contractpartij schuilt, dan is deze partij hiervoor aansprakelijk en zal zij alle schade moeten vergoeden die zij door dit foutief handelen of deze nalatigheid heeft veroorzaakt.
Maar als er na het afsluiten van een contract omstandigheden optreden waardoor het tijdelijk of definitief onmogelijk is om de overeenkomst uit te voeren, dan treedt er ‘overmacht’ op. In deze gevallen is er geen sprake van een fout of nalatigheid van de schuldenaar, maar is hij zelf het slachtoffer van gebeurtenissen die een onoverkomelijke hindernis vormen voor de uitvoering van een verbintenis uit de overeenkomst. En in dergelijke gevallen van overmacht is de schuldenaar van een verbintenis niet meer verplicht om zijn verbintenis uit te voeren.
Deze situatie van overmacht wordt in het burgerlijk wetboek gedefinieerd in twee artikelen. Artikel 1147 bepaalt dat de schuldenaar wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens het niet-uitvoeren van een verbintenis, meer bepaald door vertraging in de uitvoering als hij niet bewijst dat het niet-nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden aangewreven, terwijl hij niet ter kwader trouw is. Artikel 1148 bepaalt dat er geen schadevergoeding verschuldigd is wanneer de schuldenaar door overmacht of toeval verhinderd is om datgene te geven of te doen waartoe hij verbonden was of datgene gedaan heeft wat hem verboden was.
Uit deze twee artikelen kan worden afgeleid dat er sprake is van overmacht in het geval van een onvoorzienbare gebeurtenis die zich buiten de wil van de partijen situeert en die de uitvoering van de overeenkomst tijdelijk of definitief onmogelijk maakt.
Wie zich op overmacht wil beroepen, zal bovendien steeds moeten bewijzen dat er effectief sprake is van overmacht. In de regel zal de aannemer moeten aantonen dat hij alle inspanningen heeft gedaan die redelijkerwijze mogen worden verwacht om zijn verbintenissen correct uit te voeren. De aannemer kan dus niet op voorhand de handdoek in de ring werpen.
De coronacrisis draait deze bewijslast zeker niet om en zal bijgevolg nooit als een vermoeden van overmacht aanvaard worden. De coronacrisis kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat contracten voorlopig en soms zelfs definitief niet meer uitvoerbaar zijn. Enkel in deze gevallen is er sprake van overmacht.
Voor de gevolgen van de huidige coronamaat-regelen op de uitvoering van aannemingswerken moet er een onderscheid gemaakt worden tussen werken die binnenshuis en werken die buitenshuis worden uitgevoerd.
Waar er mensen wonen, mogen aannemingswerken binnenshuis niet meer worden uitgevoerd. Dit is de regel en er wordt enkel een uitzondering gemaakt voor hoogdringende herstellingswerken die bovendien noodzakelijk zijn in het kader van de veiligheid, het welzijn of de hygiëne. In leegstaande gebouwen, appartementen of huizen in aanbouw mogen er wel steeds nog aannemingswerken binnenshuis uitgevoerd worden. Bouwactiviteiten buitenshuis mogen eveneens uitgevoerd worden.
In deze laatste twee gevallen moeten de social distancing-maatregelen evenwel strikt in acht genomen worden. Deze maatregelen hebben uiteraard een grote impact op de uitvoering van de werken. Zo zullen er op een werf slechts een maximaal aantal arbeiders mogen werken. Dit heeft uiteraard tot gevolg dat er meer tijd nodig is om bepaalde werken uit te voeren. Ook het vervoer van arbeiders moet op een andere manier georganiseerd worden. Er wordt geadviseerd om dit te beperken tot één persoon per voertuig. In camionettes voor vier à vijf personen mogen nog maximum twee personen plaatsnemen: de chauffeur en één passagier, die plaatsneemt op de achterbank (lees: het zitje schuin achter de bestuurder). In grotere busjes kunnen er op die wijze nog maximaal vier mensen mee, waarbij de onderlinge minimumafstand van 1,5 tot 2 meter steevast gerespecteerd moet worden.
Uiteraard blijft elke aannemer afhankelijk van de toelevering van bouwmaterialen. Een aannemer moet ook kunnen werken. Als de productie van deze bouwmaterialen stilvalt, zal de aannemer zelfs de toegelaten werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren.
Voor contracten die zijn afgesloten voor het uitvaardigen van de coronamaatregelen zal er dus steeds per individueel contract moeten worden nagegaan in welke mate deze maatregelen effectief hun weerslag hebben gehad op de uitvoering van de werken. Wanneer deze maatregelen geen invloed hebben gehad, zal de coronacrisis dan ook niet als overmacht kunnen worden ingeroepen door de in gebreke blijvende schuldenaar. En hij die zich op overmacht beroept, draagt deze bewijslast.
Voor contracten die worden afgesloten na de invoering van de coronamaatregelen inzake ‘social distancing’ liggen de kaarten uiteraard anders. Deze maatregelen waren gekend bij het tekenen van de contracten, waardoor hun impact op de uitvoering van de overeenkomst nooit als overmacht zal kunnen worden ingeroepen. Wie nu een contract afsluit, moet dus rekening houden met de impact van de coronamaatregelen op de uitvoering van een overeenkomst.
Ook wanneer de coronamaatregelen worden versoepeld of opgeheven, is het aangewezen dat er in de nieuwe contracten aandacht wordt geschonken aan de gevolgen van een mogelijke nieuwe epidemiegolf. Vandaag zijn wetenschappers er immers van overtuigd dat het coronavirus niet zomaar zal verdwijnen en dat het op onvoorspelbare tijdstippen opnieuw kan toeslaan. Waar dit een algemeen gekend gegeven is, dient er dan ook rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen op de uitvoering van een overeenkomst.
Het is dus aangewezen om in nieuwe contracten voldoende oog te hebben voor de gevolgen van overmacht op de uitvoering van een overeenkomst. Een epidemie is vandaag immers geen fictie meer. Indien partijen hier al in de contractsluiting (voldoende) aandacht aan schenken, kan er rechtszekerheid worden ingebouwd, waardoor alle partijen ook in een periode van crisis duidelijkheid hebben. Die rechtszekerheid ontbreekt op dit moment.
Partijen kunnen deze onzekerheid vermijden door in een overeenkomst een overmachtsbeding uit te werken, waarin heel precies wordt bepaald welke omstandigheden al dan niet zullen gelden als overmacht. Gebeurt dit niet, dan zal er opnieuw onzekerheid ontstaan en leggen partijen hun lot in handen van de rechter, die zal oordelen of bepaalde omstandigheden al dan niet gelden als overmacht.
In onzekere tijden kunnen dus heel veel problemen vermeden worden via een waterdicht contract met onder meer een complete beschrijving van de rechten en plichten van alle partijen, een beschrijving van de verschillende overmachtssituaties die zich kunnen voordoen en de gevolgen hiervan op de uitvoering van de overeenkomst. Een contract moet vandaag meer bevatten dan louter een prijs en een voorwerp. De contractspartijen hebben deze sleutel zelf in handen, vermits partijen vrij zijn in de opmaak van overeenkomsten.
Wat de huidige crisis ons geleerd heeft, is dat niets zeker is en dat de wereld er morgen opnieuw volstrekt anders kan uitzien. Wie nu onvoldoende aandacht besteedt aan de opmaak van zijn overeenkomsten, handelt dus eigenlijk niet meer als een goede huisvader.